Mijn geheim
Nu het blad niet meer in de winkel ligt mag ik de tekst ook gewoon plaatsen. In het kader van de ‘week tegen het pesten’ stond dit interview in de Mijn Geheim. Voor de mensen die de tekst op de foto’s niet kunnen lezen heb ik hem overgetypt. Kleine kanttekening bij dit verhaal: Ik heb NIET gezegd dat er sigaretten op mijn ARM zijn uitgedrukt en de fotocredits voor de foto in de kersenjurk gaan naar Ineke Oostveen. Alle andere foto’s zijn van mij.
Interview:
Tamara: “Mijn vader was monteur, mijn moeder was thuis bij mij en mijn drie jaar jongere zusje. Mijn ouders hebben er niet voor gekozen dat ik ‘mijn verhaal’ vertel dus ik probeer ook zo weinig mogelijk over hen te vertellen. In het kort komt het erop neer dat ik de meeste pesterijen niet vertelde in verband met de gezondheid van mijn moeder, ik verzweeg heel veel, ook als ze er naar vroegen. Dat is alleen lastig als je met kapotte kleren of je fiets in puin, of ‘verwondingen’ waar je voor naar de dokter moet thuiskomt. Dan moest ik het wel zeggen en dan ging mijn moeder er meteen op af. En dat wilde ik eigenlijk voorkomen, want moeder op school betekende nog meer gepest.
“Het pesten begon al op de kleuterschool. Ik hoorde er nooit bij, mocht niet op feestjes komen, en als ik wel een uitnodiging kreeg dan was het omdat het ‘moest’ van de ouders van de jarige omdat de hele klas mocht komen. Alsnog stond ik dan alleen in een hoekje of zat alleen aan een tafel. Ik geloof ook niet dat ik heel erg mijn best heb gedaan óm erbij te horen. Als de juf even de klas uit ging, dan mocht ik voorlezen. Mijn opa had me leren lezen, dus toen ik een jaar of vier was las ik al boekjes van Wipneus en Pim en ik denk dat ze me toen zagen als het lievelingetje van de juf. Ik heb me nooit echt bezig gehouden met het ‘waarom’, het gebeurde en als je al zo gepest bent dan ga je vanzelf je best doen om niet gepest te worden. Ik hield mijn mond. Ik had wel ‘vriendjes’ maar dat waren kinderen waarvan de ouders vrienden van mijn ouders waren, daar kwam ik wel eens over de vloer. Niet per se kinderen die ik zelf zou hebben uitgekozen of die vrijwillig met mij omgingen. Op school had ik geen vrienden. De klas was in twee groepjes in te delen: Pestende kinderen, en kinderen die niets zeiden en niets deden. Mijn allereerste pestherinnering was er eentje dat iemand me pootje haakte, ik op een put viel en mijn net gewisselde voortanden kwijt was. Sindsdien loop ik met twee nep voortanden.
Op het voortgezet onderwijs ging het niet veel anders. Ook hier waren groepjes pesters, en groepjes mensen die niets deden. Ik merkte al heel snel dat je hier alles moest negeren en moest doen of het je allemaal niets kon schelen. Als ik tegen wie dan ook zou zeggen wat er gebeurde, zou dat weer gevolgen hebben. Leraren zouden er iets over zeggen, er zouden straffen uitgedeeld worden en het pesten zou alleen maar erger worden. Mijn twee jaar voortgezet onderwijs bestond uiteindelijk uit het proberen zo onzichtbaar mogelijk te zijn, me te omringen met zo onzichtbaar mogelijke mensen en elke dag te hopen dat het die dag rustig zou zijn, mijn spullen niet in de vuilnisbak zouden belanden, ik niet van muurtjes geduwd zou worden, mijn fiets niet in puin op het dak zou liggen en niemand een sigaret op mij zou uitduwen. Het was de hel. Letterlijk. Elke dag was overleven, en mezelf dom vinden als ik iets zei tegen iemand waardoor ik ze weer een reden gaf om mij te pesten. Natuurlijk zoek je de reden bij jezelf. Ik had niet de goede kleren, niet het goede kapsel. Niet dezelfde hobby’s of muzieksmaak, keek niet op tv wat iedereen keek en kon nergens over meepraten.”
“Mijn jas is in een wc geduwd waarna er overheen geplast is, en toen is hij teruggehangen aan de kapstok. Ik heb die jas aangetrokken, voelde wel dat hij vochtig was maar heb daar niet bij nagedacht. Pas toen er een paar honderd leerlingen buiten de poort stonden te roepen dat het naar pis stonk, achter me aan fietsten terwijl ze hard lachten, ging er een lampje branden. Ik heb weleens mijn kleren na de gymles uit de paardenwei moeten vissen. Paardenpoep in mijn schoenen. Mijn rugzak in de vuilnisbak. Ik ben met mijn gezicht langs een muur naar beneden geduwd, volgens mij zit mijn vel nog steeds op die stenen. Mijn jas is een keer in brand gestoken, mijn ‘projecten’ die ik op school maakte raakten kwijt, of als ze van klei waren, vielen ze per ongeluk op de grond, en werden vertrapt. Als laatste gekozen worden met gym is niet leuk, maar schreeuwen van verontwaardiging als ik in je team moest omdat ik als laatste over was, is nog een trapje vernederender. Ik ben zo hard van een muurtje af getrapt dat ik bloed plaste. Mijn fietszadel zat onder de brandplekken van de peuken die erop werden uitgeduwd en drie keer per week was de band lek of kapot. Op een keer lag de hele fiets op het dak van de fietsenstalling. Toen moest ik dus mijn fiets in het lerarenfietsenhok zetten. Elke keer als school uit was, moest er een leraar meelopen om mij en mijn fiets eruit te laten. Zelfs in het zwembad werd ik lastiggevallen, duwden ze mijn zusje die niet kon zwemmen in het diepe en kreeg ik een pak slaag omdat ik ademhaalde. En toen ik buitenkwam was ook nog eens mijn fiets gejat. Dit is het topje van de ijsberg, maar ik wil ook niet te zielig gaan doen.”
“Natuurlijk merkten mijn ouders wel iets aan me, maar als je kind na school zegt ‘Ik ga op mijn kamer een boek lezen’ of ‘Ik ga muziek luisteren’ , als je kind gewoon geen buiten-speel-kind is, wat wil je dan doen? Ook tijdens het Voortgezet Onderwijs ging dat zo. Ik kwam naar huis, ik dronk een kopje thee, en ging huiswerk maken. Als mijn ouders al iets zagen dan vertelde ik een leugen. Zoals ik al zei, het is lastig om kapotte kleren, een gebroken vinger, bloed, kapotte fiets en stukgescheurde tas te verbergen, maar zelfs dat kon ik nog wel eens verbergen en zeggen dat ik was gevallen, dat ik ergens aan was blijven hangen, dat ik de tas van de fiets had laten vallen. En als puber roepen ‘Laat me met rust’ terwijl je de trap op stampt, helpt ook wel tegen ouders die iets willen weten. Ze vroegen wel, ze zagen het ook wel, maar ik loog.
Ook docenten hielpen niet, over hen kan ik kort zijn: volgens mij bestonden er toen nog geen pestprotocollen, en als ik weer eens bij de directeur zat kreeg ik te horen, dat ik harder moest worden. Dat ik eens wat terug moest zeggen. Dat ik niet over me heen moest laten lopen. ‘Eigen schuld’ en ‘Ze pakken je omdat je een makkelijk slachtoffer bent.’ Misschien waren er wel mensen die het zagen, maar dan deden ze er niets mee. In die tijd was er nog geen internet. Als je iets wilde weten zocht je het op in de Gouden Gids. Er waren geen mobiele telefoons en het kwam ook niet in me op dat er instanties waren die zouden kunnen helpen. De volwassenen die iets hadden moeten doen -en dan heb ik het hier niet over mijn ouders- die deden het niet, ze gaven mij het gevoel dat ik zelf faalde omdat ik niets terug durfde zeggen.
“Het pesten achtervolgde me, het maakte niet uit waar ik heen ging, er was altijd wel iemand uit mijn verleden die dan mijn hele verleden aanhaalde op de nieuwe plek, waardoor ik daar ook meteen weer ‘een naam’ had en een makkelijk slachtoffer was. Ik ging op mijn veertiende van school, vanwege een incident met pesten, ging naar een ‘vormingscentrum’ om mijn leerplichtige tijd nog uit te zitten. Ook daar ging het mis en heb ik uiteindelijk een ontheffing van de leerplicht gekregen. Dat was het einde van school.
In die tijd hebben we hulp gezocht en heb ik een paar inzichten gekregen waar ik meer aan heb gehad dan aan alles wat iedereen ooit tegen me gezegd heeft. Jij bent de enige die je eigen demonen onder ogen kunt zien en kunt verslaan, er is niemand anders die het voor je doet. Ik heb straatvrees, telefoonangst, paniekaanvallen, en een angststoornis gehad. En een contactstoornis. Allemaal dingen waar niemand je mee kan helpen.”
“Het keerpunt kwam toen ik op mijn zeventiende mijn vriend, nu mijn man, leerde kennen. Dat is eigenlijk pas het moment geweest dat ik een gevoel kreeg van ‘Ik mag er ook gewoon zijn’ en dat ik langzaam maar zeker ook andere mensen leerde kennen die me niet pesten, die me zagen als ‘vriendin’. Oké, hier was het ook weer dat ze me in eerste instantie alleen aardig vonden omdat ik de vriendin van Patrick was, maar langzaam maar zeker veranderde dat ook weer en kreeg ik iets meer zelfvertrouwen dat mensen me ook leuk vonden om wie ik zelf was en niet alleen om met wie ik was. Er zijn nog steeds dingen waar ik tegenaan loop, zo kost het me ontzettend veel moeite om dingen in het openbaar te doen als mensen naar me kijken, ben ik niet heel goed in gesprekken voeren met vreemden en weet ik me soms geen houding te geven in sociale situaties.
Ik heb in de loop der jaren trucjes geleerd die het wel makkelijker maken, of die zorgen dat niemand het merkt. Maar ik ben niet meer bang, het maakt me niet meer uit wat mensen van me denken en het kan me al helemaal niet meer schelen wat ze over me zeggen. Ik laat het van me af glijden. Maar dat heeft me wel jaren gekost. Hoe ik het gedaan heb weet ik niet, maar het gaat geleidelijk tot je op een dag denkt: ‘Goh. Ik huil hier niet meer om’. Als ik op straat onrecht zie, of iemand die klappen krijgt, spring ik ertussen. Niet heel verstandig misschien, maar het is sterker dan ik. Misschien omdat ik vroeger had gewild dat iemand dat voor mij deed. Ik wil niet langs de kant staan toekijken. Als op tv iemand wordt gepest, zet ik het af en filmpjes van mishandelingen klik ik weg.”
“Mensen die mij persoonlijk kennen, kennen mijn verhaal en mijn verleden. Ik heb er nooit echt een geheim van gemaakt, maar het is ook geen gezellig onderwerp voor op een verjaardag. Dat ik het echt helemaal ‘out in the open’ gooide was na mijn boek Wie schrijft die blijft. Het boek is niet volledig autobiografisch, maar moest wel een verhaal zijn over pesten en de gevolgen daarvan. Ik wilde laten zien dat het best goed kan komen en dat je goed terecht kunt komen, zelfs na zo’n verleden. Ik vond het belangrijk een boodschap uit te dragen met dit boek, ook naar mensen en kinderen die nu gepest worden. Het schrijven ervan was één grote trigger, ik heb de helft van het boek zitten janken. Kort gezegd denk ik dat alles wat met pesten te maken heeft een trigger is. En die berichtgevingen over jongeren die zelfmoord hebben gepleegd omdat ze het pesten niet meer aankunnen, daar ben ik serieus weken later nog kapot van. Ik ken ze niet , maar ik huil wel de ogen uit mijn hoofd als zoiets hoor of lees. Dat had ik kunnen zijn.”
“Er is mij meerdere keren gevraagd of ik niet op een school zou willen vertellen over pesten en gepest worden, maar ik kan me niets ergens voorstellen dan dat. School was de hel, en zelfs op mijn 43e is het nog steeds de hel, het idee dat ik voor een klas of zaal met jongeren moet staan en moet vertellen wat er met mij gebeurde toen ik hun leeftijd had. Terwijl het juist heel belangrijk is om te weten welke gevolgen jouw harde woorden of die ene schop, of wat jij denkt dat een leuke grap is, op het ‘slachtoffer’ kan hebben. Soms krijg ik reacties van mensen die dan zeggen dat ze ook gepest zijn ‘maar niet zo erg als jij’ , dat breekt mijn hart. Het maakt niet uit hoe ‘erg’ het was. Pesten is pesten en er gebeuren veel te veel dingen die niet hoeven te gebeuren als we een beetje op elkaar letten. Kinderen die zelfmoord plegen omdat ze het pesten niet meer aankunnen. Ik kan daar echt niet tegen. Tegenwoordig zijn er pestprotocollen en worden er veel meer dingen aan gedaan dan in mijn schooltijd, en nog steeds gaat het mis. Elke reactie die ik krijg met ‘herkenbaar’ is er een te veel , maar ik vind het wel fijn dat mensen hun verhaal met mij delen. Het delen helpt heel erg! En het idee dat ik hier mensen bereik die weten dat ze niet alleen zijn. Ik heb het verwerkt. Ik heb het van me af geschreven met het idee: hier kan ik misschien iemand mee laten weten: ‘Je ben niet alleen, er zijn anderen en het komt goed.'”
“Woede ten opzichte van de ‘pesters’ voel ik niet. Het is een emotie waar ik helemaal niets aan heb. Het is meer dan twintig jaar geleden en mijn toenmalige school en klasgenoten denken waarschijnlijk nooit meer aan mij. Ik schiet niets op met wraak. Als ik wraak zou willen nemen, dan zou ik mijn verleden dus niet verwerkt hebben. Ik zeg niet dat ik ze over de vloer wil hebben voor koffie en koekjes, maar die diepe angst en haat die ik op school voor ze voelde, die is er niet meer. Gelukkig niet. En ik denk dat het succesvol worden met iets dat je leven zo beheerste al die jaren, al wraak genoeg is.”